Overeenkomsten en verschillen met Leiden
Door Mienke Simon Thomas
Het Engelse stadje Witney, gelegen ongeveer 15 kilometer ten westen van Oxford, is net als Leiden eeuwenlang een dekenstad geweest. Ook hier werden al vanaf de zestiende eeuw dekens geweven en domineerden de dekenfabrieken tot in de negentiende eeuw het straatbeeld en de directe omgeving .
Witney Mill (ook: Woodford Mill) van de familie Early. Rechtsonder, de dekens hangen te drogen en op te rekken, ca. 1900. [foto's: Witney Blanket Hall]
Twee weken geleden bracht ik een bezoek aan Witney. Ik sprak er met Richard Martin, de beheerder van de Witney Blanket Hall en eigenaar van de twintig kilometer verderop gelegen Cotswolds Woollen Weavers in Filkins. Hier worden nog steeds dekens (throws) ontworpen en verkocht, maar de productie ervan vindt sedert enkele jaren plaats in Slaithwait in Yorkshire.
Het stadje Witney, met een kleine 25.000 inwoners een vijfde van de omvang van Leiden, is gelegen aan een rivier met de romantische naam Windrush. Net als in Leiden was daar de aanwezigheid van water een belangrijke voorwaarde voor de bloei van de dekennijverheid. In de nabij gelegen Cotswolds graasden bovendien al sedert de middeleeuwen honderdduizenden schapen, dus aan wol was ook geen gebrek. Vanaf de zestiende eeuw mocht deze wol bovendien niet langer uitgevoerd worden naar het continent, maar moest zij in Engeland zelf verwerkt worden. De wijze waarop de typische Witney deken wordt gedefinieerd lijkt precies op de manier waarop wij Leidse dekens beschrijven: een soepele, zuiver wollen deken met een zachte, dikke, pluizige laag aan beide kanten.
De sterk stromende Windrush achter de Witney Blanket Hall
Een auteur die in 1677 over de Witney dekennijverheid rapporteerde, schreef dat niet alleen het zuiverende, stromende water van de Windrush, maar ook de bijzondere, losse manier waarop men in Witney de garens spon, de kwaliteit van de dekens bepaalde.[1] In dat jaar waren er in Witney zestig meesterwevers actief, die samen 150 weefgetouwen exploiteerden en in totaal aan 3000 mensen een inkomen verschaften. Ter vergelijking: in 1667, dus tien jaar eerder, telde Leiden 72 dekenwevers. De Engelse meesterwevers vervulden de rol die in Leiden door de drapeniers – later de dekenreders - werd uitgevoerd: zij kochten de wol, gaven de opdrachten aan de spinners, de kaarders, de wevers, de vollers, de ververs en de ruwers. De meesterwevers verkochten uiteindelijk de dekens. Een groot deel van de in Witney geweven dekens en andere wollen stoffen, zoals de duffels, werd via de Hudson’s Bay Company, naar Amerika geëxporteerd. Daar werden ze geruild voor beverhuiden met de oorspronkelijke bewoners. In een eerdere blog schreef ik al over deze handel en vooral over de zogenaamde point blankets.
Rechts een van een point blanket gemaakte capote coat, zoals die in de negentiende eeuw werden gedragen door de inheemse Amerikanen.
Terwijl de Leidse dekenweverij al vanaf het prille begin centraal georganiseerd was in (een onderafdeling van) de baaihal en gereguleerd werd door de diverse achtereenvolgende dekenkeuren, werden de wevers in Witney pas in 1711 verenigd onder de paraplu van de Witney Company of Blankets. Queen Anne verleende deze organisatie hun eerste charter, wat vergeleken kan worden met onze Leidse dekenkeur. Oftewel een set aan voorschriften en reglementen die misbruik en fraude onder de ambachtslieden tegen moest gaan en de kwaliteit van de dekens moest waarborgen. En net als in Leiden, moest elke deken gecontroleerd worden, voor hij in de handel gebracht werd.
In het midden een foto van de Blanket Hall toen deze als een smederij fungeerde. [foto: Witney Blanket Hall]
In 1721 werd voor het uitvoeren van deze taken de Blanket Hall gebouwd, naar een ontwerp van Robert Collier. Hoewel bescheiden, is het een van de meest prestigieuze monumenten in het kleine stadje. De Blanket Company bleef tot 1840 bestaan, waarna in de hal achtereenvolgens een bierbrouwerij, een limonadefabriek, een paardenslager, een smederij, een architectenbureau en een woonhuis werden gevestigd. In 2015 werd de dekenhal in zijn oorspronkelijke staat gerestaureerd. Men kan er nu dekens kopen, alles bekijken en lekkere taarten eten. In de grote zaal op de eerste verdieping, met uitzicht op High Street, hangt sinds kort weer het schilderij van Queen Anne dat in 1720 vermoedelijk door Godfrey Kneller voor deze zaal werd gemaakt.
Scheren, weven, ruwen en transporteren in Witney, ca 1900. I.t.t. tot Leiden wordt de ketting op een vlak rek geschoren. Ook wordt op de foto met metalen kaarden geruwd, iets wat in Leiden bij voorkeur vermeden werd. [Foto’s: Witney Blanket Hall]
De geleidelijke mechanisatie van de dekenweverij in Witney startte tegen het einde van de achttiende eeuw: er werd begonnen met een door een paard aangedreven ruwmolen, gevolgd door een windmolen voor de spinnerij. De eerste stoommachine werd in 1857 in de dekenfabriek van William Smith in gebruik genomen, wat ruim twintig jaar later was dan de eerste stoommachine in de Leidse dekennijverheid. De ontwikkelingen in Witney verliepen verder overigens wel ongeveer het zelfde als in Leiden. Van de enkele tientallen meesterwevers in 1800 waren er aan het einde van de eeuw nog slechts een handjevol over. Zij exploiteerden nu als dekendirecteuren met stoom aangedreven dekenfabrieken en hadden een groot deel van de bewoners van Witney - c.q. Leiden - als werknemer in dienst. In Witney bleef de handel met Noord-Amerika van groot belang, terwijl tevens de opdrachten van leger en marine de voorspoed van de dekenfabrieken vergrootten. Leidse dekens werden in veel mindere mate uitgevoerd en er was bovendien sinds 1728 een verbod op de invoer van buitenlandse dekens. De dekenweverijen leverden in hoofdzaak aan Nederlandse klanten. Daarnaast zorgden de opdrachten van het leger anderhalve eeuw voor een stabiele basis voor de Leidse dekenfabrieken.
De vroegst bekende dekenwever in Witney was ene Collier: volgens een bron uit 1584 kocht de graaf van Leicester in dat jaar bij hem dertig dikke wollen dekens.[2] Collier en zijn nazaten werden geleidelijk aan overvleugeld door de dekenwevers van de Early familie, allen familie van Thomas Early, in 1721 de eerste Master van de Witney Blanket Hall. De Early’s domineerden tot 2002, toen de laatste dekenfabriek in Witney zijn deuren sloot, de dekenproductie. Naast de Colliers en de Early’s werden ook de Marriots, de Smiths en de Walkers belangrijk. Wie meer wil weten over de diverse fabrieken en hun eigenaren in Witney raad ik van harte deze informatieve site aan.
Naast de vele overeenkomsten tussen de dekennijverheid in Witney en Leiden zijn er ook enkele belangrijke verschillen. Het eerste verschil betreft het dekenweefsel zelf. Volgens Richard Martin was het verschil tussen de dikte van de kettingdraden en de inslagdraden in Witney nooit zo groot als in Leiden. In Leiden is de verhouding vaak één staat tot drie.
Vervolgens manifesteerde zich aan het einde van de negentiende eeuw een verschil, toen de Leidse dekenfabrieken allemaal begonnen met het weven van meer verschillende kleuren en complexere patronen. Patronen, waarvoor het gebruik van een Jaquardweef-machine noodzakelijk was en waarvoor een speciale nieuwe binding werd uitgedacht. De kleuren in deze dekens waren daardoor complementair. Tot op het einde waren veruit de meeste dekens in Witney effen, of hadden hooguit een eenvoudig streepje. De overweldigende kleuren en patronenrijkdom van de Leidse dekens uit de vorige eeuw is in Witney ver te zoeken.
Vrouwen in de dekenfabrieken van Witney [foto's: Witney Blanket Hall].
Het derde verschil betreft de werknemers in de dekennijverheid: Ik heb daar geen concrete cijfers voor, maar afgaande op de historische foto’s krijg ik toch de stellige indruk er in Witney veel meer vrouwen bij de productie betrokken waren dan in Nederland. Op de oude foto’s uit Leiden, staat zelden een vrouw afgebeeld.
[1] Robert Plot, Natural History of Oxfordshire, 1677, p. 278.
[2] http://www.witneyblanketstory.org.uk/WBP.asp?navigationPage=Timeline geraadpleegd 15 december 2023.
Comments