Een kleine dekengeschiedenis
De Leidse textielindustrie wortelt in een ver verleden. De productie van wollen stoffen in Leiden gaat terug tot ver in de middeleeuwen. Specifiek over de productie van dekens is uit deze vroege periode helaas weinig bekend. Maar ze zullen ongetwijfeld zijn gemaakt, al was het misschien alleen voor eigen gebruik. Over de succesvolle lakennijverheid, die in de 15e eeuw in Leiden uitgroeit tot de grootste in Europa, is veel meer bekend. Toch leverde onze speurtocht naar het ontstaan van de Leidse dekennijverheid inmiddels al heel wat op. We weten nu dat de georganiseerde dekenfabricage in Leiden opkomt aan het eind van de 16e eeuw, nadat de eerste dekenwever uit het stadje Duffel, in het huidige België, zich in 1578 in Leiden vestigt. Lees hierover de blog 'Op zoek naar de oorsprong van Leidse dekens' van Mienke Simon Thomas, die het onderzoek deed. Zij vond in de literatuur ...
"[...] dat het stadsbestuur van Leiden in 1578 aan ene Jan Heynricxz van Duffel toestemming gaf om ‘Spaensche dekens’ te gaan maken."
Op basis van een in Amsterdam gevonden lakenloodje kan geconcludeerd worden dat tussen 1300 en 1350 in Leiden al textiel werd gemaakt en verhandeld. Vanaf de 14e eeuw is de textielnijverheid in Leiden de basis van de stedelijke economie. Een groot deel van de Leidse inwoners is dan in deze tak van nijverheid werkzaam als wever, spinner, verver en in de verkoop van de eindproducten. Aan het eind van de 15e eeuw heeft de textiel het door oorlogen , economische crises en het teloorgaan van de Hanze-handel moeilijk.
Na het Leids Ontzet (1574) breekt er een periode van vernieuwing en bloei aan. Er komen duizenden vluchtelingen naar de stad uit Vlaanderen, Brabant en het huidige Noord-Frankrijk. Zij ontvluchten de Spaanse bezetter, die hun dorpen verwoest en het hun onmogelijk maakt hun nieuwe religie te belijden. Leidse achternamen van nu verwijzen nog naar de immigranten van toen: Devilee, Siera(t), De la Rie, Chaudron, Brussee, Flippo, etc. Hun kennis en ervaring is welkom en al snel van invloed op de handel, de fabricage en het uiterlijk van de Leidse textielproducten.
Leiden wordt in de 17e eeuw de grootste textielproducent van Europa en het belangrijkste centrum van nijverheid in Nederland. Het merendeel van de bijna 45.000 inwoners werkt in de textiel. Na een neergang in de 18e eeuw, volgt in de 19e eeuw opnieuw een bloeiperiode. Ook dan is textiel voor de stad van economisch belang. De wollen deken-, laken- en breigarenfabrieken lopen voorop bij de invoering van stoomkracht. De textielfabrieken in de stad zijn voor die tijd modern en maken gebruik van de nieuwste machines. Wat allemaal niet wegneemt dat het leven van de arbeiders in de fabrieken beroerd was en kinderen van acht jaar er soms wel tien uur per dag moeten werken.
De eerste stoommachines worden in respectievelijk 1816 en 1819 in gebruik genomen door de Leidse textielfabrieken F. Van Lelieveld Wmz & Co en M. Koppeschaar. De eerste dekenfabriek met een stoommachine is in 1833 J. Scheltema Jzn. aan de Oude Singel. De diverse Leidse dekenfabrieken zijn ambitieus: ze doen mee aan de vele nijverheidstentoon-stellingen om hun nieuwste producten te presenteren. J.C. Zaalberg, J. Scheltema, Gebr. Van Wijk, J. Zuurdeeg en J.J. Hoogeboom doen zelfs mee aan de eerste grote Wereldtentoonstelling in Londen in 1851. In die tijd behoorden de in totaal zestien dekenfabrieken tot de belangrijkste werkgevers van de stad.
Maar ook in Leiden geldt de wet van de remmende voorsprong: op den duur wordt de Leidse textiel voorbijgestreefd door die van Tilburg en Twente (Enschede, Hengelo, Almelo). Na de Tweede Wereldoorlog wordt het steeds moeilijker om met lagelonenlanden te concurreren. Ook de synthetische garens en de opkomst van het dekbed zorgen er in voor september 1976 dat de laatste dekens worden geweven door de fabriek die uit een fusie tussen Zaalberg en Van Wijk is voortgekomen.
Op dit moment is de textielindustrie volledig uit Leiden verdwenen. Wat rest zijn straatnamen, oude gebouwen, machines, dekens, oude foto’s en de herinnering. Tilburg heeft zijn erfgoed beter beschermd. Het TextielMuseum is daar hét voorbeeld van. Enschede probeert met de slogan ‘Enschede Textielstad’ en de Museumfabriek ook weer belangstelling voor haar lokale textielverleden te genereren. In Leiden besteden Museum de Lakenhal en museum het Leidse Wevershuisje aandacht aan de roemrijke Leidse textielgeschiedenis in het verre verleden. Maar de geschiedenis van de Leidse textielnijverheid in de 19e en 20e eeuw ligt nog goeddeels verborgen in de rijke archieven van de stad.
Laken = dunne wollen stof voor kleding
Duffel = dikke wollen stof, o.a. voor dekens en jassen
Gebr. Van Wijk & Co
De Leidse textielfabrieken Gebr. Van Wijk & Co maakt naast dekens, ook breigarens en sokken. De oprichter van het bedrijf, Dirk van Wijk, was al werkzaam als dekenwever toen hij in 1774 met Jannetje Fassijn trouwde. In 1795 wordt zijn naam voor het eerst vermeld in het ‘looij-boek’ van de Baaihal in Leiden. Dat betekent dat hij zich vanaf toen als dekenfabriqueur manifesteerde. Een fabriqueur (later fabrikant) koopt wol of wollen garens en geeft aan anderen opdracht om deze grondstoffen te verwerken tot een grote hoeveelheid dekens. Nadat deze dekens in de looihal zijn goedgekeurd – en van een loodje zijn voorzien - mag de fabriqueur ze gaan verkopen. De productie van de dekens vindt aan het einde van de 18e eeuw vermoedelijk nog niet in één ruimte plaats.
Twee van zijn veertien kinderen, zijn zonen Dirk en Willem Frederik, zetten het bedrijf van hun vader in 1815 voort aan de Herengracht 60, samen met hun compagnon Johannes Benjamin de Moen. Vanaf dat moment is de onderneming een echte dekenfabriek te noemen, hoewel van mechanisering dan nog steeds amper sprake is. In 1824 scheiden de wegen van de broers Dirk en Willem Frederik zich. De fabriek van Willem Frederik telt dan nog slechts drie weefgetouwen. Twee van zijn zonen zetten enkele jaren later de dekenfabriek voort met als compagnons Bertram Corts en C.W. Naier. In 1847 verhuist hun fabriek naar een veel groter pand aan de Herengracht, op de hoek met de Groenesteeg. In 1863 volgt een uitbreiding met een groot pand aan de Hogewoerd, waar dan al een stoommachine staat. Andere dekenfabrieken namen al eerder een stoommachine in gebruik.
Van Wijk ontwikkelt zich nu tot een grote dekenproducent en is regelmatig op wereldtentoonstellingen en jaarbeurzen vertegenwoordigd. Het bedrijf maakt naast dekens ook breiwol en gebreide goederen. Geregelde opdrachten van de overheid, voor leger en marine, zorgen voor een stevige basis. Met ruim 300 werknemers is het tegen het einde van de 19e eeuw een van de grootste fabrieken van Leiden. In 1913 wordt een nieuwe breigarenfabriek aan het Levendaal gestart, in een groot, nieuw betonnen pand dat grenst aan de bestaande fabriek aan de Hogewoerd.
In 1945 betrekt Van Wijk een gloednieuwe dekenfabriek aan de Kanaalweg, aan de rand van Leiden. In 1953 staan hier 48 getouwen waarop jaarlijks meer dan 200.000 dekens worden geweven. Van Wijk fuseert in 1957 met de sajetfabriek Cranenburg & Van Heringa en functioneert daarna onder de naam Van Wijk & Heringa. Dit bedrijf wordt in 1963 door Reindert Zwolsman opgekocht. Al een jaar later verkoopt Zwolsman de dekenfabriek aan de Hollandsche Tapijtindustrie (HTI). In 1972 betaalt dekenfabriek Zaalberg, van oudsher de grootste concurrent van Van Wijk, zeven miljoen gulden om Van Wijk in bezit te krijgen. De combinatie Zaalberg / Van Wijk blijft tot in 1976 dekens produceren aan de Kanaalweg. De laatste deken wordt in september van dat jaar geweven. De fabriek functioneert de laatste vijf jaar nog als Wolspinnerij Ede, waarna in 1981 de deuren definitief sluiten.
Aan dekenfabriek Van Wijk herinnert het oude pand met op de hoek een grote vierkante toren aan de Hogewoerd. Hierin zijn appartementen en kantoren gebouwd. Aan het Levendaal staat de betonnen fabriek uit 1912. Hierin is nu een supermarkt gevestigd. Aan de Herengracht 36-38 staat nog het in 1929 gebouwde wolmagazijn. Hierin is nu ontwerpbureau Streetlife gevestigd.
J.C. Zaalberg & Zn
De vader van Johannes Cornelis Zaalberg, oprichter van dekenfabriek J.C. Zaalberg, was in 1770 aan de Nieuwe Rijn een lakenfabriek aan begonnen. Hij stamt uit een Duits geslacht van wolwevers. Omdat lakens niet goed meer goed verkopen, start zijn in 1797 geboren zoon, in 1814, in een ruimte tussen de Herengracht en de Vestestraat, een nieuwe fabriek voor de fabricage van wollen dekens en aanverwante artikelen als duffels en wollen garens. In 1833 koopt hij hiervoor zijn eerste stoommachine.
Op deze locatie, amper tweehonderd meter verwijderd van concurrent Gebr. Van Wijk & Co, blijft de fabriek gedurende vijf generaties in handen van de familie Zaalberg. Hoewel de firma ups en downs kent, inclusief een grote brand in 1889, breidt zij door de jaren heen uit tot het hele gebied tussen de Herengracht en de Uiterstegracht voor de productie van hun dekens gebruikt wordt. De geleidelijke mechanisering van het productieproces is van groot belang voor de bloei van de fabriek. De geregelde leveringen aan de landmacht en de marine zorgen bovendien voor stabiliteit. Zaalberg is vermoedelijk de eerste Leidse dekenfabriek die omstreeks 1880 met een jacquardmachine dekens met meer kleurrijke en complexe patronen begint te weven: de zogenaamde medaillon- en fantasiedekens. Toenmalig directeur Jean Cornelis Zaalberg tekent hiervoor zelf de ontwerpen. In 1909 koopt Zaalberg de geliquideerde Leidsche Dekenfabriek, die aan de andere kant van de Herengracht staat. In 1921 verkrijgt de fabriek het predicaat Koninklijk, terwijl in 1923 de bedrijfsvorm wordt overgezet in een Naamloos Vennootschap. Door actieve publiciteitscampagnes, deelname een binnen- en buitenlandse nijverheidstentoonstellingen en de publicatie van jubileum-boeken werkt Zaalberg met succes aan zijn nationale naamsbekendheid. Ook is Zaalberg vermoedelijk de eerste Leidse dekenfabriek die omstreeks 1930 etiketjes op hun dekens begint te naaien. Hoewel concurrent en buurman Van Wijk groter was, zijn de Zaalbergdekens bekender geworden.
In 1934 komt met W.A. Schrandt voor het eerst een ‘niet-Zaalberg’ aan het hoofd van de fabriek, diens zoon voegt zich in 1954 naast hem. Toch komt ook dekenfabriek J.C. Zaalberg in de jaren 60 in de problemen. De synthetische garens en dekbedden spelen hen parten. Van Wijk had bovendien in de oorlogsjaren nog een geheel nieuwe fabriek gebouwd, waarbij vergeleken de productietechniek bij Zaalberg nu verouderd is. In 1963 sluit de fabriek aan de Vestegracht. Hoewel Zaalberg en Van Wijk de laatste jaren in de nieuwe fabriek aan de Kanaalweg de handen ineenslaan, houdt ook deze combinatie in 1976 op met het weven van dekens.
Van Zaalberg resteert nog het voormalige magazijn aan de Vestestraat. In dit, uit wit geglazuurde bakstenen opgetrokken pand, zijn nu appartementen gevestigd.
J. Scheltema Jansz.
Het is niet precies vast te stellen wanneer dekenfabriek J. Scheltema Jzn. gestart is. In het slechts gedeeltelijk bewaarde bedrijfsarchief wordt 1817 genoemd als oprichtingsjaar, maar een officiële bron ontbreekt. Jacobus Scheltema Jansz. koopt in ieder geval in 1822 drie panden op de hoek van de Oude Singel en de Princensteeg (nu Marktsteeg geheten), om daar zijn dekenfabriek voort te zetten.
De start is voorspoedig: in 1828 drijft een paardenmolen enkele werktuigen aan en in 1833 wordt een vergunning aangevraagd voor een eerste stoom-machine; een jaar later volgt de aanvraag voor een nog grotere. Bang voor brand en vernieling van de belendende percelen en vervuiling van het grachtwater, tekenen de buren op de Oude Singel bezwaren aan. Uiteindelijk krijgt Scheltema toestemming, ook voor de tweede stoommachine met een nog veel groter vermogen. Een hoge schoorsteen markeert deze gebeurtenis.
De fabriek wordt vervolgens in stappen verder uitgebreid. Een nieuw deel ligt aan de andere kant van de Princensteeg en zoals vaker in Leiden, worden beide fabriekspanden via een luchtbrug met elkaar verbonden. In 1895 krijgt de fabriek aan de voorzijde een geheel nieuwe gevel, uitgevoerd in een neorenaissance stijl.
Ondanks zijn gestage groei blijft Scheltema in omvang en aantallen werknemers altijd net iets achter bij de wat grotere fabrieken van Van Wijk en Zaalberg. Maar ook bij Scheltema zorgen de opdrachten van de overheid, evenals die voor ziekenhuizen en stoomvaartmaatschappijen, voor een goede en stabiele basis. De kwaliteit van de dekens doet niet voor die van de concurrenten onder. Maar de arbeidsomstandigheden bij Scheltema zijn wel (nog) slechter dan bij deze concurrenten.
In 1893 trekt de familie Scheltema, inmiddels behorend tot de rijkste families van de stad, zich terug uit de onderneming. De fabriek wordt overgenomen door Cornelis Wassenaar, die toen al twintig jaar mede-eigenaar van de weverij was. Sedert de jaren 30 van de 20e eeuw worden de dekens van Scheltema voorzien van een opgenaaid geweven etiket met twee gekruiste sleutels.
Hoewel in 1956 door de directie van de weverij wegens een overdaad aan opdrachten nog overwerkvergunningen worden aangevraagd, volgt in 1958 toch de liquidatie. Sedert 2006 is in de fabriek van Scheltema een cultuur- en evenementencentrum gevestigd, die de naam van de fabriek in ere heeft gehouden.
De Leidsche Dekenfabriek op de Nijverheids-
tentoonstelling van 1889.
Minder bekende fabrieken
Naast de drie hier uitgebreider beschreven ondernemingen waren in 1900 nog twee andere grote dekenfabrieken in bedrijf. Dat waren Dekenfabriek Jan Zuurdeeg & Zn (ook wel de Blauwe Klok genoemd) aan de Oude Singel en De Leidsche Dekenfabriek, gelegen aan buitenzijde van de de Heren-gracht. Zuurdeeg sloot in 1933; de Leidsche Dekenfabriek ging in 1909 in handen van Zaalberg over.
Vijftig jaar eerder waren het er zelfs nog zestien, terwijl rond 1800 vermoedelijk maar liefst dertig dekenfabrieken in de stad te vinden waren. Over deze kleinere dekenfabrieken is nog weinig bekend. Een aantal deed geregeld mee aan de nationale of zelf internationale nijverheidstentoon-stellingen. Genoemd kunnen worden:
-
P. Broekhoff & Zn
-
J. Evers Tijs
-
J. Felix & Co
-
J.J. Hoogenboom en Zn
-
J.J. Krantz
-
J.B. de Moen
-
Gebr. van Nomme
-
Johannes Olivier
-
J. Pols
-
J. van Poot en Co
-
J.B. Prins
-
W. en J. Roozendaal
-
Gaspard Tiedeman
-
H.J. van Wensen
-
F. Wijnstroom
-
P.F.J. Ysselsteijn
We hopen de komende tijd over deze kleinere dekenfabrieken meer te kunnen vertellen.